Risico op borstkanker in de andere borst bij BRCA 1 en BRCA 2 mutaties
Wat was de aanleiding voor dit project?
Borstkankerpatiënten met een erfelijke (BRCA1 of BRCA2) mutatie hebben een 2 tot 4 keer grotere kans (dan patiënten zonder deze mutaties) om later nog eens borstkanker in de andere borst (= contralateraal) te krijgen.
In de klinische praktijk wordt bij de schattingen voor het risico op borstkanker in de tweede borst rekening gehouden met de leeftijd waarop de eerste borstkanker is vastgesteld. Tegenwoordig worden echter de meeste borstkankerpatiënten aanvullend (= adjuvant) met chemo- en/of hormonale therapie behandeld, wat naar verwachting een verlaging van het risico op borstkanker in de andere borst met zich meebrengt. Voor een individuele benadering en “advies op maat”, is het belangrijk om ook de impact van deze aanvullende therapie mee te nemen in de schatting van het risico op een borstkanker in de andere borst.
Hoe is het project uitgevoerd?
De klinische gegevens van ruim 1000 borstkankerpatiënten zijn verzameld, uit erfelijk belaste (BRCA1/2) families, die behandeld zijn in het Erasmus MC tussen 1980 en 2012. De onderzoekers verzamelden informatie over de leeftijd en de specifieke aard van de eerste borstkanker, en gingen na of er chemo- en/of hormonale therapie is gegeven. Men informeerde of de eierstokken verwijderd waren en, zo ja, op welke leeftijd. Ook onderzocht men of de borst(en) preventief verwijderd waren. Verder zocht men uit of, en wanneer, er een nieuwe borstkanker in de andere borst was gevonden. Met gebruik van deze gegevens voerden de onderzoekers analyses uit, met als doel: Het vaststellen of, en in welke mate, aanvullende chemotherapie en/of hormonale therapie, gegeven voor de eerste borstkanker, het risico op borstkanker in de andere borst bij een BRCA1/2 mutatiedraagster verlaag. Men berekende of dit verschilt voor een BRCA1 versus BRCA2 mutatiedraagster. Het risico werd bepaald op een borstkanker in de tweede borst binnen 10 jaar na de eerste borstkanker. Daarbij hield men rekening met de leeftijd waarop de eerste borstkanker werd gevonden, met de menopauzale status bij diagnose en met aanvullende chemo- en/of hormonale therapie, gegeven voor de eerste borstkanker.
Wat zijn de resultaten?
Aanvullende (adjuvante) chemotherapie halveert het risico op borstkanker in de andere borst bij erfelijk belaste vrouwen. Dit geldt vermoedelijk ook voor hormonale therapie, alhoewel dit nog wel bevestigd moet worden in grotere studies. Men zag ook een risicoafname na aanvullende systemische behandeling bij patiënten die voortijdig in de overgang waren geraakt door het verwijderen van de eierstokken. Het verwijderen van de eierstokken op zichzelf ging gepaard met een risicoverlaging bij BRCA2 mutatiedraagsters, maar niet bij BRCA1 mutatiedraagsters. Ook deze bevinding zal nog wel bevestigd moeten worden in verder onderzoek.
De bevindingen worden toegepast in een vervolgonderzoek. Daarin ontwikkelt men een model, waarmee voorspeld kan worden of er een kanker in de andere borst zal ontstaan, gebaseerd op alle tot nu toe bekende factoren die van invloed zijn op dit risico. Dit betreft een nationaal project (KWF/Alpe d’Huzes), met als doel om een online beslismodel te maken dat vrouwen en hun artsen kan helpen bij het nemen van beslissingen over controles of preventieve operaties, afhankelijk van de individuele risicoschatting op een borstkanker in de andere borst. De resultaten zullen de komende tijd worden verwerkt in een wetenschappelijk artikel.
Wat is de impact voor de borstkankerpatiënt?
Bij de inschatting van het risico op borstkanker in de andere borst bij erfelijk belaste vrouwen, is het van groot belang om informatie mee te nemen over het effect van aanvullende systemische behandeling, die werd gegeven voor de eerste borstkanker. Dit onderzoek laat bijvoorbeeld zien, dat aanvullende chemotherapie de kans op ontwikkeling van kanker in de andere borst halveert. Zeer waarschijnlijk geldt dit ook voor hormonale therapie.